Een derde deel van de mensheid sterft..
15. Toen kwamen de vier engelen los, die klaarstonden voor dit uur, deze dag, deze maand en dit
jaar om een derde deel van de mensenkinderen te doden.

16. En het aantal ruiterlegers van twintigduizend maal tienduizenden; ik hoorde hun aantal.

17. Zo zag ik in dit gezicht ook de paarden en degenen die daarop zaten hadden vurige,
turkooiskleurige en zwavelkleurige borstpantsers;
en de hoofden van de paarden waren als leeuwenhoofden en uit hun monden kwam vuur en rook en
zwavel.

18. Een derde deel der mensenkinderen stierf door deze drie plagen: door het vuur, de rook en de
zwavel, die uit hun mond kwam;

19. want de kracht der paarden is in hun monden en ook in hun staarten, want hun staarten lijken op
slangen die hoofden hebben, waarmee zij schade toebrengen.

20. De rest van de mensen, die niet gedood werden door deze plagen, hebben zich - ondanks dit alles-
niet bekeerd van de werken van hun handen; zij hielden niet op met het aanbidden van boze geesten
en van gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet zien, horen of lopen kunnen.

21. Zij hebben zich niet bekeerd van hun moorden, hun vergiftigingen, hun hoererij en hun jacht naar
goud.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Dit is moeilijke stof!
Ik heb een stapel boeken met verklaringen over Openbaring en soms spreken die Bijbelgeleerden
elkaar tegen, dan weer vult de informatie van de één die van de ander aan en soms zegt er iets in mij:
"Nee - dit klopt niet. Dit is niet in lijn met de rest van de Bijbel".
De vorige aflevering hebben we zowel verklaringen van Hal Lindsey als van professor Ouweneel
bestudeerd.
Ditmaal, nu het gaat over het slot van Openbaring 9, wil ik u laten luisteren naar Johannes de Heer.
Een aantal van de teksten, waarover hij zijn licht laat schijnen, hebben we bij 9B ook al door professor
Ouweneel behandeld gezien.
Dat was weer héél anders dan wat we hier gaan lezen.
Eigenlijk moeten we dat maar gewoon zo laten… neem ervan mee wat u aanspreekt, dat doe ik ook,
zonder een eindoordeel te durven uitspreken over wat nu precies juist is en wat niet.
Het blijft een moeizaam tasten: het boek Openbaring begrijpen... maar er rust ook ( zoals er in de
inleiding op deze reeks al stond) een speciale zegen op het bestuderen ervan.


"Als de zesde engel zijn bazuin geblazen heeft, gebeurt er iets eigenaardigs: er komt een stem van de
vier horens van het gouden altaar dat vóór God staat.
De twee altaren in de tempel te Jeruzalem hadden aan de vier hoeken horens, uit metaal vervaardigd,
die als een belangrijk onderdeel van die altaren golden;
op deze horens werd bij bepaalde plechtigheden bloed gestreken.
In Johannes' visioenen zijn er ook in de hemel twee altaren.
Van het gouden reukofferaltaar vóór God's troon in de hemel waren in 8:3 de gebeden der christenen
opgestegen.
Als er nu een stem van dat altaar komt, dan betekent dat een antwoord op de gebeden der christenen.
De stem uit het altaar beveelt dat vier engelen losgemaakt worden.
Het is moeilijk uit te maken of dit boze engelen zijn ( d.i. demonen) die dan straks als aanvoerders
optreden van een groot leger van demonen, of goede engelen, die een straf van God gaan uitvoeren,
maar 'gebonden' zijn totdat God ze vergunning geeft voor hun werk.
Het is weinig belangrijk welke van deze twee opvattingen gekozen wordt, want de hoofdzaak is dat God
een grote straf gaat brengen waardoor een derde van de mensen op aarde gedood wordt.
Wat nu gaat gebeuren is dus veel erger dan wat gebeurde bij het blazen van de vorige bazuin.
Toen kwam er alleen maar een grote
kwelling over de ongelovige mensen; nu gaat het het leven van
veel mensen kosten.
Wel wordt de parallellie met de plagen in Egypte voortgezet; nadat er in Egypte een plaag van
sprinkhanen kwam die grote schade bracht, maar geen mensenlevens eiste, kwam er als laatste plaag
de dood van alle eerstgeborenen.

Een vraag is natuurlijk waarom ( volgens vers 14) de nieuwe plaag komt van de kant van de grote
rivier, de Eufraat.
Dat de Eufraat, die door Babylonië stroomt,
de grote rivier genoemd wordt, is een bekende
oudtestamentische uitdrukking ( zie bijvoorbeeld Gen. 15:18).
Men kan eraan denken in Johannes'tijd de Eufraat de oostgrens van het Romeinse rijk vormde: aan de
overzijde van de Eufraat was het rijk van de Parthen.
De Romeinen waren bevreesd voor de Parthische ruiters.

Veel uitleggers wijzen tot beter begrip van onze tekst op een gedeelte van het joodse apocalyptische
'boek Henoch', dat in de tijd van Johannes bestond.
In hoofdstuk 56 van dit 'boek Henoch' staat: "
De engelen zullen zich verzamelen en zich tot de Parthen en
Meden in het Oosten wenden om hun koningen te prikkelen zodat er een geest van onrust onder hen ontstaat, en
zij zullen die koningen van hun tronen opjagen , zodat deze als leeuwen en hongerige wolven zullen optrekken en
het land van Gods uitverkorenen zullen betreden."
Deze woorden bewijzen dat in Johannes' tijd een traditie bestond dat er in het laatste der dagen een
grote aanval van de Parthen zou plaatsvinden naar het westen, waarbij ze de Eufraat zouden moeten
oversteken.
Evenwel, we moeten er acht op geven dat de aanval, die Johannes in zijn visioen ziet komen, geen
aanval van Parthische ruiters is, maar van demonen.
Dat wordt duidelijk uit de beschrijving der ruiters in vers 17-19 en ook uit hun ontzaglijk groot aantal:
tweehonderd miljoen ( zie vers 16).
Zulk een aantal is bij menselijke ruiterij onmogelijk; aantallen van zulke ontzaglijke grootte hebben in
de Openbaring van Johannes betrekking op
geesten.
Verder spreekt het boek Henoch over een aanval op Palestina, terwijl Openbaring 9 duidelijk handelt
over een aanval op de gehele wereld ( ook het viertal van de engelen wijst waarschijnlijk op de vier
windstreken, dus op de hele wereld).
Het is daarom het beste de Eufraat hier alleen als
zinnebeeld van een plaats van onheil te zien.
Het Oude Testament was daarin reeds voorgegaan: in Jesaja 8:7 zijn de geweldige overstromende
wateren van de Eufraat zinnebeeld van binnendringende vijanden.
In de tijd van het Oude Testament waren Assyrië en Babel, de staten aan de oever van de Eufraat,
telkens weer de werktuigen van Gods straf over Israël en de volken.
Het is beter om ons voornamelijk te houden bij deze betekenis van de Eufraat en niet te zeer te denken
aan de Parthen uit de tijd van Johannes.
Al blijft de mogelijkheid bestaan dat God in dit visioen toch enigszins gebruik heeft willen maken van
de vrees, die men in Johannes' tijd alom kende voor de Parthische ruiterscharen.

Vers 16

Johannes ziet in zijn visioen een leger van ruiters verschijnen, die hij onmogelijk tellen kan.
Maar hij hoort door een stem hun reusachtig aantal uitspreken.
Wel ziet Johannes het verschrikkelijk
uiterlijk van de ruiters en van de paarden, waarop zij rijden.
De ruiters hebben harnassen in verschillende kleuren: rood, blauw en zwavelgeel ( vurig, turkoois en
zwavel, in mijn eigen vertaling. G.Q.).
Deze drie kleuren komen overeen met hetgeen uit de bekken van de paarden komt: rood vuur en
donkerblauwe rook en gele zwavel.
Het doet ons vreemd aan dat paarden vuur uitbraken.
Maar wij doen er goed aan te denken aan Job 41: 10 en 12, waar in een schildering van de 'Leviathan'(
een krokodil), in al zijn geweldige kracht, gezegd wordt: " uit zijn muil komen fakkels, vuurvonken
schieten eruit;
zijn adem zet kolen in brand en een vlam stijgt op uit zijn muil."
In het boek Job is dat dichterlijk uitgedrukt.
Johannes ziet
visionair de vuurbrakende paarden als een werkelijkheid.
Voor de eerste lezers van de Openbaring van Johannes, ongeveer honderd jaar na Christus, was vuur
dat uit de bekken van dieren komt niet zo vreemd als voor verschillende lezers nu; in de oude tijd
werden er verhalen verteld over vuurspuwende monsters, die we bijvoorbeeld bij de Latijnse dichters
Ovidius en Vergilius kunnen lezen.
ook werden er in de oude Griekse wereld veel verhalen verteld over 'gemengde' wezens, bijvoorbeeld
de centauren, die het lichaam van een paard en de armen en het gezicht van een mens hadden.
Daarom was het voor mensen uit die tijd niet vreemd om te horen van paarden met koppen van
leeuwen ( vers 17).
Ook de paarden die staarten hadden met slangenkoppen aan het eind, was iets dat de inwoners van
Klein-Azië wel eens op afbeeldingen gezien hadden: in Pergamum was een altaar van de God Zeus,
waarop in beeldhouwwerk reuzen te zien waren, wier lichamen in plaats van in benen in slangen
eindigden.

In het visioen dat Johannes zag, moeten al deze trekken dienen om de verschrikkelijke, vernielende
kracht van dit leger van demonen aan het licht te brengen.
We moeten nooit bij de Openbaring van Johannes de oudtestamentische achtergrond vergeten: vuur en
zwavel, zoals uit de bekken der paarden kwamen, worden in het Oude testament genoemd als
werktuigen van Gods toorn ( Gen. 19:24), en zijn dat ongetwijfeld ook hier in Openbaring.
Door de demonen uit dit visioen wordt het derde deel van de mensen gedood ( vers 15 en 18).
Zo wordt duidelijk gemaakt hoe verschrikkelijk het is als de demonen van God vrijheid krijgen om aan
te vallen.
Maar hoe richten deze demonen hun slachting aan?
Volgens de meeste uitleggers bedoelt dit visioen niet te zeggen dat ze
regelrecht de mensen doden.
We mogen het zo opvatten dat deze demonen dat doen hetzij via een vreselijk besmettelijke ziekte,
hetzij door de mensen op te hitsen tot een geweldige oorlog.
De
demonen scheppen behagen erin als de aarde rood gekleurd wordt door het bloed van talloze
slachtoffers.
Maar God kan zo'n massaslachting gebruiken als een schrikwekkende straf voor de mensen die naar
Hem niet willen horen.
In het begin van de 20e eeuw dachten veel mensen, vooral in de Westerse landen, dat het tijdperk der
grote oorlogen voorbij was.
Daar was de mensheid, zo dacht men, te wijs voor geworden om elkaar met verschrikkelijke moderne
wapenen te vernietigen.
In Den Haag werd het vredespaleis gebouwd, waar geschillen tussen de volken op vredelievende wijze
opgelost moesten worden.
Maar - juist in de 20e eeuw braken oorlogen uit, groter dan ooit tevoren en werden steeds
verschrikkelijker wapens vervaardigd, zodat de mogelijkheid van een oorlog, waarbij een derde deel
van de mensheid omkomt ( zoals in het visioen van Johannes) gemakkelijker begrepen wordt.
De hier gegeven profetie kan bovendien, zoals alle bijbelse profeten, meerdere malen vervuld worden.

Vers 20 en 21

In deze twee verzen vermeldt Johannes dat hij als profeet aan ziet komen dat de genoemde, zeer grote
rampen, de overblijvende mensen niet tot bekering zullen brengen.
Inderdaad, hoe dikwijls zien wij voor onze ogen dat rampen, die bedoeld zijn om mensen tot inkeer te
brengen, zonder blijvend resultaat voorbijgaan.
De zonden waaraan de mensen vasthouden worden in deze verzen beschreven met bekende termen uit
het Oude Testament; men zie bijvoorbeeld psalm 106:36, psalm 115: 4-7, Daniël 5:23 en Exodus 20:
13-15.
Men kan bovendien zeggen dat Johannes in deze verzen de volgorde van de tien geboden volgt;
achtereenvolgens komen het eerste, het tweede, het zesde, het zevende en het achtste gebod aan de
orde.
Ondertussen is er in deze twee verzen ook parallellie met gedachtengangen van de apostel Paulus.
In vers 20 stelt Johannes blijkbaar de verering van afgoden gelijk met de verering van boze geesten.
Hetzelfde doet Paulus in 1 Korinthe 10:20.
Johannes legt in onze verzen een nauw verband tussen de verering van afgoden en morele wanorde;
datzelfde doet Paulus in Romeinen 1:23 en volgende.
Tot in onze tijd toe kunnen we het bij heidenen zien, hoe het zich overgeven aan afgoden en aan toverij
(magie) morele wanorde met zich brengt." ( Tot zover Johannes de Heer in 'De overwinning van het
Lam').